Begroting en verantwoording

Paragraaf Weerstandsvermogen en Risicobeheersing

Risico's

1. Lagere uitkering Provinciefonds

1.

Lagere uitkering Provinciefonds

Omschrijving

Risico is dat de inkomsten uit het Provinciefonds afwijken van wat in de begroting geraamd is, door:

  • ontwikkelingen in het accres (het fonds is via het zogeheten accres gekoppeld aan de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven);
  • ontwikkelingen in de verdeelmaatstaven (bijvoorbeeld aantal inwoners / woonruimten);
  • effecten van taakmutaties (bijvoorbeeld bij nieuwe taken voor provincies of bij overheveling van taken en bijbehorende middelen aan gemeenten);
  • effecten van onder- en overschrijdingen van het plafond van het BTW-compensatiefonds;
  • de mogelijkheid van een eenzijdige korting door een nieuw kabinet.

Impact

Kleine ontwikkelingen (in accres, verdeelmaatstaven, taken, BCF) kunnen naar verwachting worden opgevangen binnen de behoedzaamheidsmarge, die de provincie Zuid-Holland hanteert bij het ramen van de inkomsten uit het Provinciefonds (dat is een vast bedrag van € 2 mln).
Het grootste risico speelt na 2017 als er na de Tweede Kamer verkiezingen een nieuw kabinet aantreedt. Als een nieuw kabinet bezuinigt op de rijksbegroting kan dat direct (via een generieke korting) danwel indirect (via het accres) nadelig doorwerken op het Provinciefonds. Voor het bepalen van de maximale impact van dit risico wordt aangesloten bij de omvang van de generieke korting uit 2011 op het Provinciefonds (ruim € 20 mln).

Maatregelen

  • op de voet volgen van ontwikkelingen (circulaires / rijksbegroting);
  • betrokkenheid via het IPO bij onder andere verdeelvraagstukken;
  • hanteren behoedzaamheid bij het ramen van de inkomsten uit het Provinciefonds.    

Status

Naar verwachting zullen de decentralisatie-uitkeringen voor verkeer & vervoer en groen met ingang van 2017 worden geïntegreerd met de algemene uitkering. Op voorstel van het IPO zal dit gebeuren zonder herverdeeleffecten. Deze operatie is dus budgetneutraal voor de provincie Zuid-Holland.

2. Lagere opbrengsten Motorrijtuigenbelasting (MRB)

2.

Lagere opbrengsten Motorrijtuigenbelasting (MRB)

Omschrijving

Risico is dat de inkomsten uit de opcenten lager uitvallen dan geraamd.
Bepalend voor de omvang van de inkomsten zijn het aantal belastingplichtige auto’s, het gemiddelde gewicht en het betaalgedrag van de belastingplichtigen. Deze variabelen zijn weer afhankelijk van macro-economische factoren (zoals de koopkracht van gezinnen), maatschappelijke ontwikkelingen (veranderende voorkeuren) en wet- en regelgeving (mate waarin sprake is van vrijstellingen).

Impact

De onzekerheid in de omvang van de inkomsten door exogene ontwikkelingen is relatief beperkt. In de raming wordt rekening gehouden met een behoedzaamheid van 1% van de geraamde inkomsten (1% staat voor een bedrag van € 3 mln structureel).
De afgelopen jaren is deze marge voldoende gebleken om nadelige ontwikkelingen in de inkomsten op te vangen. De kans op een grotere impact dan deze 1% wordt dan vooralsnog ook als beperkt beschouwd. Dat zou dan echt moeten komen door nieuwe wetgeving (bijvoorbeeld de invoering van vrijstellingen die de afgelopen jaren juist zijn teruggedraaid) of economische ontwikkelingen (bijvoorbeeld nieuwe crisis) die leiden tot een afname van het aantal belastingplichtige auto's.
Bij de bepaling van de impact van dit risico wordt uitgegaan van een extra afname van 1% (bovenop de 1% waar al door het behoedzaam ramen rekening mee is gehouden) met een zeer lage kans van optreden (0-25%). 

Maatregelen

  • Ontwikkelingen in het wagenpark worden gevolgd (op basis van de gegevens van de belastingdienstper 1januari en 1 juli van het kalenderjaar;
  • Maandelijks rapporteert de belastingdienst over de werkelijk ontvangen inkomsten;
  • Bij het ramen van de inkomsten wordt een behoedzaamheidsmarge gehanteerd van 1% (dit staat gelijk aan € 3 mln).

Status

De raming voor de Begroting 2017 is gebaseerd op het wagenparkoverzicht van de belastingdienst en het opcententarief (conform de Kadernota 2017-2020: 91,7 opcenten voor de periode 2017-2019).

3. Schadeclaims vergunningverlening voor ontgrondingen

3.

Schadeclaims vergunningverlening voor ontgrondingen

Omschrijving

In de Ontgrondingenwet is een regeling voor nadeelcompensatie opgenomen. Nadeelcompensatie houdt in dat de overheid aan belanghebbenden de schade vergoedt die zij ondervinden van een op zichzelf rechtmatig overheidsbesluit. De regeling in de Ontgrondingenwet houdt in dat de provincie aan de aanvrager van de vergunning of aan andere belanghebbenden de schade moet vergoeden die deze lijden als gevolg van een ontgrondingsvergunning, indien deze schade redelijkerwijs niet voor hun rekening hoort te blijven. Ook buiten het geval van nadeelcompensatie is het mogelijk dat de provincie wordt geconfronteerd met een claim van schade die is ontstaan als gevolg van een vergunde ontgronding. In het bijzonder bij grote actuele ontgrondingen, zoalszandwinningen, is het risico op schade aan de omgeving reëel aanwezig.

Impact

Per geval kan de schadeclaim hoog zijn. Dit wordt beïnvloed door de aard en de omvang van de ontgronding en het karakter van de omgeving. Voor een grotezandwinning moet de omvang van de mogelijk te vergoeden schade worden gesteld op circa € 10mln.

Maatregelen

De vergunningverlening is sinds 1 januari 2013 ondergebracht bij Omgevingsdienst Haaglanden; toezicht en handhaving gebeuren door de omgevingsdienst waarbinnen de desbetreffende ontgronding plaatsvindt. Beperking van dit risico door de provincie vergt adequaat toezicht op een zorgvuldige uitvoering van deze taken door de omgevingsdienst.

Status

Het betreft hier een doorlopend risico. In 2014 heeft de Raad van State een vordering in verband met ambtshalve wijziging ontgrondingenvergunning Zevenhuizerplas afgewezen. In augustus 2015 is er een dagvaarding gekomen voor de stillig schadeclaim in relatie met deze ambtshalve wijziging. De provincie kan voor deze vordering een beroep doen op de aansprakelijkheidsverzekering (onrechtmatig handelen in verband met vernietiging van een besluit). De mogelijkheid tot claims voor deze ambtshalve wijziging verjaart in 2017.

4. Gevolgen waardeontwikkeling grondaandeel Zuidplas

4.

Gevolgen waardeontwikkeling grondaandeel Zuidplas

Omschrijving

De provincie neemt voor 40% deel aan de Gemeenschappelijke Regeling (GR) Grondbank Rotterdam Zoetermeer Gouda (RZG) Zuidplas. Deze gronden zullen ten behoeve van de beoogde gebiedsontwikkeling worden verkocht. De ontwikkeling zal geleidelijk plaatsvinden over een langere periode. De bezittingen van de Grondbank liggen voor een aanzienlijk deel in de deelgebieden die pas na 2025 aan de orde zullen komen. De opbrengst van de verkoop is onzeker, het risico bestaat dat de daadwerkelijke waarde van de bij de Grondbank in eigendom zijnde grond lager is dan de boekwaarde, maar het is ook goed mogelijk dat de verkoop leidt tot een hogere opbrengst dan de boekwaarden. Omdat de boekwaarden van alle gronden nu hoger is dan de taxatiewaarde heeft de Grondbank een negatieve algemene reserve. Dit is toegestaan mits er voldoende perspectief is op herstel. Op grond van de in opdracht van de Grondbank uitgevoerde berekeningen is geconstateerd dat dit perspectief er (deels) is. De onzekerheden en afhankelijkheden zijn echter zeer groot. Nieuwe ontwikkelingen in de Zuidplas kunnen overigens op termijn zowel een positief als een negatief effect hebben op de waardeontwikkeling van de gronden. Ook kan aanpassing van het provinciaal ruimtelijk beleid ertoe leiden dat op deelgebieden bepaalde ontwikkelingen niet meer wenselijk zijn. Dit kan leiden tot verminderde opbrengst bij verkoop.

Impact

Per 1 januari 2015 bezit de Grondbank circa 301 ha grond met een boekwaarde van circa € 97mln. De provincie is voor 40% risicodragend. De GR Grondbank blijft in ieder geval tot 1 januari 2020 bestaan. Bij de berekening van de maximale waardedaling wordt uitgegaan van een situatie waarin de waarde van de grond daalt tot agrarische waarde. Deze maximale waardedaling is aanvullend op het bedrag waarvoor al een voorziening is getroffen.

Maatregelen

  • Als gevolg van waardedalingen van de gronden heeft de Grondbank in 2011 een voorziening grondvoorraden ad € 30 mln opgenomen en daar een negatief eigen vermogen van € 30 mln tegenover gezet. Op basis daarvan heeft de provincie in 2011 een voorziening getroffen van € 12 mln (40% van het negatieve eigen vermogen).

Elk jaar wordt 1/3 deel van de gronden opnieuw getaxeerd door een onafhankelijke taxateur. De uitkomst wordt geëxtrapoleerd naar het totale grondbezit. Eventuele waardedalingen of -stijgingen worden verrekend met de deelnemers.
Op grond van de eind 2015uitgevoerde taxaties is geconstateerd dat de boekwaarde van de gronden met € 6 mln is gestegen, waardoor de provincie € 2,4 mln van de voorziening kan laten vrijvallen (40% van € 6 mln). De stand van de voorziening per 31-12-2015 bedraagt nu € 9,6 mln.

  • Het bestuur van de Grondbank stelt periodiek een UitnamestrategieKader vast. Hierin zijn onder andere het beleid voor gronduitgifte, het beheer en de stimulering van gebiedsontwikkeling vastgelegd. In 2016 zal een nieuw Uniform SubsidieKader (USK) worden vastgesteld.
  • Het risico kan daarnaast beheerst worden door het in ontwikkeling brengen van gronden op basis van de afspraken die de samenwerkende partijen daarover maken.
  • Gronden die op basis van het ruimtelijk beleid niet in aanmerking komen voor verdere ontwikkeling worden door de Grondbank afgestoten.
  • Het USK uitvoeren zoals beheer van gronden met doel waardebehoud en het proactief reageren op de vraag uit de markt.

Vanaf 2012 worden de rente- en organisatiekosten niet meer aan de boekwaarde toegerekend, maar verwerkt in de deelnemersbijdrage.Hierdoor neemt de boekwaarde niet verder toe.

Status

In de Visie Ruimte en Mobiliteit is de Zuidplaspolder als gewenste locatie voor het opvangen van de bovenregionale behoefte aan bedrijventerreinen en aan landelijke en dorpse woonmilieus herbevestigd. Daardoor blijft ontwikkeling op het grootste deel van de gronden van de Grondbank voor het oorspronkelijke doel mogelijk. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in haar rol als toezichthouder op de GR Grondbank aangegeven dat ze ervan uitgaat dat uiterlijk in 2018 de negatieve algemene reserve weer positief is om de risico’s van de Grondbank te kunnen opvangen. Dit versterkt de noodzaak van het in ontwikkeling brengen van de gronden. De invoering van Vennootschapsbelasting voor overheidsorganisaties kan in de toekomst voor de Grondbank financiële consequenties hebben. Hierop is zoveel mogelijk geanticipeerd.

5. Financiële risico’s ontwikkelopgave NNN / UPG

5.

Financiële risico’s ontwikkelopgave NNN / UPG

Omschrijving

Risico is dat de provincie niet of niet tijdig voldoende middelen beschikbaar heeft om de ontwikkelopgave voor het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) te kunnen realiseren.

Impact

  • Grond voor grond: de verkoop van provinciale gronden kan tegenvallen door dalende grondprijzen. In de Uitvoeringsstrategie is uitgegaan van een gemiddelde opbrengst van € 6 mln per jaar. Het is lastig om een inschatting te maken van de hoogte van eventuele tegenvallers door lagere grondprijzen, uitgegaan wordt van een maximaal risico van € 1 mln per jaar. De kans van optreden van dit risico wordt als laag beschouwd (0-25%).
  • Rijksmiddelen: volgens de Uitvoeringsstrategie is de rijksbijdrage gemiddeld circa € 7,5 mln per jaar. Met het Rijk is voor 2014 en 2015 een lagere bijdrage afgesproken die in 2016/2017 wordt gecompenseerd. Mocht hierin verandering optreden vanwege gewijzigd rijksbeleid dan wordt het maximale risico ingeschat op € 7 mln. De kans dat dit risico zich voordoet wordt als nihil beschouwd.

Maatregelen

De volgende beheersmaatregelen zijn/worden genomen:

  • Conform de Uitvoeringsstrategie EHS geldt het uitgangspunt dat doelen en middelen in balans moeten zijn, dit is inclusief het beheer van nieuwe natuurgebieden. In de Uitvoeringsstrategie NNN worden drie fasen onderscheiden (2013-2016, 2017-2021 en 2021-2027) met elk een eigen ijkpunt.  Doel is dat PS weloverwogen keuzes kan maken ten aanzien van de inzet van middelen in relatie tot de beschikbaarheid ervan en de programmering. Voor de risicobeheersing heeft PS een strategische reservering opgenomen. In 2021 besluit PS of er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de strategische reservering uit te kunnen voeren. Ten aanzien van de grond-voor-grond opbrengsten zal een actief beleid worden gevoerd om alle gronden tijdig vrij te spelen voor de verkoop, zodat de geplande opbrengst kan worden gerealiseerd. Op dit moment is de grondprijs gunstig en vormt geen drukkende factor op de opbrengst;
  • In het Hoofdlijnenakkoord 2015–2019 zijn structurele middelen beschikbaar gesteld waarmee de toename van de beheerlasten na realisatie van de NNN-opgave in de periode t/m 2021 gedekt is. Gecontinueerd worden de maatregelen om de uitvoeringslasten van subsidieverlening te verlagen. Hiermee is het risico van onvoldoende middelen voor beheer gereduceerd tot nihil;
  • De genoemde incidentele tegenvallers kunnen worden beperkt door heldere afspraken te maken met (gebieds-) partijen, waarbij eventueel in af te sluiten overeenkomsten taakstellende budgetten worden afgesproken. Dit geldt eveneens voor de EU-middelen voor agrarisch natuurbeheer. Wanneer de bijdragen van regionale partijen achterblijven, zal de programmering worden aangepast.

Status

In 2016 wordt voor de NNN de nieuwe programmaperiode 2017–2021 uitgewerkt en vastgesteld. Hierin zal ook een analyse zitten over de risico’s voor deze nieuwe periode. De voortgang geeft geen reden voor bijstelling van het financiële risico.

6. BRZO en/of RIE-bedrijven kunnen niet meer aan vergunningplicht voldoen

6.

BRZO en/of RIE-bedrijven kunnen niet meer aan vergunningplicht voldoen

Omschrijving

De provincie is bevoegd gezag voor de vergunningverlening aan BRZO en/of RIE (Besluit risico zware ongevallen / richtlijn industriële emissies) bedrijven. Ingeval van een faillissement en/of calamiteiten (zoals brand) kan de situatie ontstaan dat een bedrijf niet meer aan zijn vergunningplicht kan voldoen. Hierbij kan sprake zijn van gevolgschade. Bij gevolgschade kan gedacht worden aan de kosten van verwijdering van (afval)stoffen of sanering. Indien een bedrijf niet meer aan zijn vergunningplicht kan voldoen betekent dit niet automatisch dat de provincie verantwoordelijk is voor de ontstane schade. In eerste instantie zal gekeken worden naar de vergunninghouder en zijn verzekering. Indien de vergunninghouder failliet is en er onvoldoende middelen in de boedel aanwezig zijn, komen de eigenaren van de grond en opstallen in beeld. Indien er dan restkosten overblijven waarvoor geen juridisch aan te spreken verantwoordelijke is, kan de provincie er vanuit haar maatschappelijke verantwoordelijkheid voor kiezen (een deel) van deze kosten voor haar rekening te nemen. 

Impact

De kans dat dit risico zich voordoet wordt zeer klein geacht (de laatste keer dat dit zich voor heeft gedaan was circa 10 jaar geleden). Als het zich voordoet kan de impact behoorlijk groot zijn (al kunnen de kosten per situatie sterk verschillen). Voor de berekening in de paragraaf Weerstandsvermogen wordt daarom uitgegaan van een zeer kleine kans van optreden (0-25%) met een maximale impact van € 15 mln (uitgaande van hooguit één incident per jaar).

Maatregelen

De omgevingsdiensten voeren het toezicht op de betreffende bedrijven uit conform de nota VTH.

  • Door goed toezicht te houden en scherp te handhaven op naleving van de voorschriften voor omvang en soorten (afval)stoffen, wordt het risico beperkt tot de vergunde (afval)stoffen.
  • De BRZO/RIE-bedrijven worden periodiek gecontroleerd op de wijze van opslag van de (gevaarlijke) stoffen.

De omgevingsdiensten voeren regelmatig en frequent overleg met de portefeuillehouders vergunningverlening en toezicht & handhaving over uitvoeringsdilemma’s en beoogde handhavingsbesluiten.
Op grond van de provinciale mandaatbesluiten moeten de directeuren van de omgevingsdiensten informatie verschaffen aan- en overleg voeren met de portefeuillehouder indien de uitoefening van een gemandateerde bevoegdheid naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen kan hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de provincie of Gedeputeerde Staten aansprakelijk worden gesteld of anderszins aangesproken worden.

Status

Het betreft hier een doorlopend risico. Door de wijze waarop toezicht wordt gehouden en het feit dat het risico zich afgelopen jaren niet heeft voorgedaan, wordt de kans van optreden als klein ingeschat.

7. Garantstelling Contract Personenvervoer over Water (POW)

7.

Garantstelling Contract Personenvervoer over Water (POW)

Omschrijving

Het Contract Personenvervoer over Water (POW) betreft een vervoersdienst tussen Dordrecht en Rotterdam en binnen de Drechtsteden. Dit contract loopt van 1 januari 2010 tot 1 januari 2022. Hierin is opgenomen dat de in te zetten schepen aan het einde van de contractperiode overgaan naar de nieuwe vervoerder tegen het voorgeschreven restant van de boekwaarde van € 2,9 mln ultimo 2021. Tegenover de vreemd vermogen verstrekker staat de provincie garant voor het verschil tussen de opbrengst en de boekwaarde van de schepen bij tussentijdse beëindiging vanwege betalingsproblemen van de vervoerder. Deze garantstelling is in 2015 geactualiseerd en bevestigd aan Rabobank.

Impact

Maximale impact van het risico op basis van stand ultimo 2016 is € 5,5 mln.

Maatregelen

In de aanbestedingsleidraad zijn door de provincie diverse aanvullende maatregelen opgenomen die de kans op een succesvolle exploitatie van POW vergroten.

Status

Het contract is ingegaan per 1 januari 2010.

8. Risico deelname gemeenschappelijke regelingen: GR Midden-Delfland

8.

Risico deelname gemeenschappelijke regelingen: GR Midden-Delfland

Omschrijving

Zolang de provincie nog niet is uitgetreden loopt de provincie bij alle gemeenschappelijke regelingen (GR) financiële risico’s, omdat zij naar rato van de deelneming kan worden aangesproken op financiële tekorten. Bij het recreatieschap Midden-Delfland is het risico het grootst omdat het Rijk is uitgetreden. De Raad van State heeft het schap en ministerie van EZ opgedragen om de uittreedvergoeding in overleg te bepalen.
Verder heeft de rechter bepaald dat voor de berekening van een uittreedvergoeding een overgangsperiode van 5 jaar dient te worden gehanteerd. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het bestuur van het recreatieschap bepaald dat naar aanleiding van de uittreding van het Rijk de schapsbijdrage van de individuele deelnemers niet verhoogd zal gaan worden. De provincie heeft in november 2015 besloten om zelf haar deelname aan (alle) recreatieschappen te zullen beëindigen, waarbij door de provincie de toezegging is gedaan dat de huidige beschikbare provinciale middelen voor de recreatieschappen niet verlaagd (of verhoogd) zullen worden.

Impact

De kans van optreden wordt ingeschat als laag (0 -25%).

Maatregelen

Naar aanleiding van de uittreding van het Rijk en nu ook de uittreding van de provincie doet het schap onderzoek naar de mogelijkheid tot liquidatie. Beheermaatregelen die leiden tot kostenreductie, zoals teruggave van gronden die in beheer zijn bij het schap, maar vol eigendom zijn van Staatsbosbeheer, zijn uitgevoerd. Ook zijn stappen gezet om uitgaven zo veel mogelijk te beperken en het verdienpotentieel maximaal te benutten.

Status

De voorwaarden waaronder de provinciale bijdrage voor recreatiebeheer aan de schappen beschikbaar blijven na uittreding in 2017 of 2018, worden door PS vastgesteld in juni 2016.
Onder voorbehoud van instemming door PS heeft het college aan de schappen een financieringsaanbod gedaan voor 2017-2025. In de financieringsovereenkomst per schap is opgenomen dat het schap slechts beperkt de provincie na uittreding kan aanslaan op financiële tekorten. Dit betreft enkel de gevolgen van besluiten genomen vóór uittreding van de provincie.

9. Deelname risico Ontwikkelingsmaatschappij Het Nieuwe Westland (ONW)

9.

Deelname risico Ontwikkelingsmaatschappij Het Nieuwe Westland (ONW)

Omschrijving

De provincie Zuid-Holland besloot in 2002 tot deelname in de Ontwikkelingsmaatschappij Het Nieuwe Westland (ONW), een publiek-private samenwerking, waarin verder de voormalige Westlandgemeenten (inmiddels gefuseerd tot één gemeente), het Hoogheemraadschap Delfland en BNG Gebiedsontwikkeling participeren. De ONW is bedoeld als instrument om de ambities van het Integraal Ontwikkelingsprogramma Westland (IOPW) te realiseren. De projectenportefeuille bestaat nog slechts uit woningbouwlocaties. De provincie ziet daarin geen eigen beleidsdoelen.
De deelneming kent een gemaximeerd risico ter grootte van het gestorte eigen vermogen. Op dit moment is dat bedrag van €1,4 miljoen volledig gestort.
Het risico dat gelopen wordt houdt verband met het resultaat van de grondexploitatie. Sluit de grondexploitatie op € 0, dan krijgt de provincie haar € 1,4 mln terug. Een positief resultaat betekent ook voor de provincie winst, een negatief resultaat betekent ook voor de province verlies.

Impact

Uittreden kan grote financiële consequenties hebben die op kunnen lopen tot de omvang van het aandelenkapitaal van Zuid-Holland. Dit is een bedrag van € 1,4 mln (het volledige bedrag is inmiddels volgestort). Na onderhandeling is afgesproken dat de provincie aandeelhouder blijft, het eigen vermogen niet uitbreidt (BNG en gemeente hebben dit wel gedaan) en zich niet mengt in het handelen van ONW.

Maatregelen

Er is geen acute aanleiding om uit te treden en daarmee het verlies volledig te nemen.
Gezien de huidige markt voor woningbouw is sprake van een hoog risicoprofiel met betrekking tot de waardeontwikkeling van het aandelenkapitaal. De provincie treft geen maatregelen.

Status

Zie maatregelen.

10. De Europese Commissie kan subsidiabiliteit van uitgaven betwisten

10.

De Europese Commissie kan subsidiabiliteit van uitgaven betwisten

Omschrijving

De provincie loopt bij Europese projecten (voor de onderdelen waarvoorzij eindverantwoordelijk is) het risico dat uitgaven achteraf als niet-subsidiabel worden aangemerkt, omdat niet voldaan is aan administratieve eisen. Dit blijkt bij toetsing van uitgaven op basis van voortgangs- en eindrapportages. Het maximale risico is het relatieve aandeel van de Europese subsidie in de gemaakte en nog niet gecontroleerde en gecertificeerde uitgaven. Daarnaast bestaat bij een afgesloten Europees subsidieproject het risico dat achteraf uitgaven ten behoeve van het project niet-subsidiabel worden geacht naar aanleiding van een controle.Subsidies kunnen dan, zelfs vijf jaar na afsluiting van het subsidieprogramma, worden teruggevorderd. Het teruggevorderde bedrag kan oplopen tot 50% van de totale omvang van de projectkosten.

Impact

  • Voor de lopende projecten 2014 tot en met 2023 bedraagt de maximale impact een bedrag van

€ 1,5 mln; het betreft hier gemaakte en nog niet gecontroleerde en gecertificeerde uitgaven.

  • Het risico dat er achteraf uitgaven worden betwist betreft alle Europese financiering die Zuid-Holland in de vorige periode (2007-2013) en de huidige periode (2013-2023) heeft ontvangen voor Kansen voor West, Interreg en het Zevende Kaderprogramma. Het betreft een bedrag van € 14,8 mln.

Maatregelen

  • Bewaking van de subsidiabiliteit van uitgaven door goede projectvoorbereiding en -selectie.
  • Voortdurende bewaking van de procedures voor het indienen van tussentijdse declaraties.
  • Zorgdragen voor een goede archivering van al afgerekende projecten naar de maatstaven van de Europese Commissie.

Status

In de periode 2007 tot en met 2013 zijn 10 projecten van de provincie uitgevoerd. Voor de nu lopende periode (2014-2020) is nu 1 project in uitvoering. Het steunpunt subsidies van de provincie bewaakt op actieve wijze dat voldaan wordt aan de eisen van de Europese Unie.

11. Niet tot uitvoering komen grote infrastructurele projecten

11.

Niet tot uitvoering komen grote infrastructurele projecten (PZI)

Omschrijving

De voorbereidingskosten van deze projecten worden voor het bedrag van de investering geactiveerd en in vijf jaar afgeschreven. Dit op basis van het Besluit Begroten en Verantwoorden provincies en gemeenten (BBV, art. 62). Indien projecten onverhoopt niet worden gerealiseerd, dienen de gemaakte voorbereidingskosten te worden afgewaardeerd en komen dan in één keer ten laste van de exploitatie.

Impact

De vele partijen, de vaak uiteenlopende belangen, de grote mate van complexiteit, de forse investeringen, maar ook de regelgeving op het gebied van onder andere luchtkwaliteit, geven een mate van onzekerheid aan deze grote projecten. Bij het door PS te nemen uitvoeringsbesluit kan het besluit zijn het project niet te gaan realiseren. De reeds gerealiseerde voorbereidingskosten kunnen vele miljoenen bedragen. De boekwaarde en de onderhanden werkpositie van deze voorbereidingskosten bedraagt ultimo 2015 € 9,5 mln.

Maatregelen

Door met de provincie en alle betrokken partijen bestuursovereenkomsten aan te gaan waarbij ook afspraken gemaakt worden over de gang van zaken bij ernstige vertragingen of het niet realiseren van het project, worden zekerheden verkregen. Als het risico zich voordoet zal het worden opgevangen binnen de reserves met betrekking tot infrastructuur.

Status

Is een doorlopend risico, omdat zich jaarlijks projecten in de plan- en voorbereidingsfase bevinden.

12. Renterisico

12.

Renterisico

Omschrijving

De provincie trekt langlopende leningen aan om in de eigen financieringsbehoefte te voorzien. De financieringsbehoefte zal de komende jaren naar verwachting toenemen door de afloop van bestaande leningen, de omvang van voorgenomen investeringen en de afname van eigen financieringsmiddelen (door de geraamde benutting van reserves en voorzieningen). De jaarlijkse kosten van de financieringsbehoefte (rentelasten) worden bepaald door de omvang van de bestaande leningenportefeuille, de financieringsbehoefte als gevolg van voorgenomen investeringen en de van toepassing zijnde rentetarieven.

Impact

In 2015 waren voldoende liquiditeiten beschikbaar zodat het niet nodig was om op de kapitaalmarkt leningen aan te trekken. Gezien de voorgenomen investeringen van Zuid-Holland zal er naar verwachting eind 2017 weer een financieringsbehoefte ontstaan. Doordat er op de middellange termijn een grote financieringsbehoefte is stijgt het renterisico voor de provincie Zuid-Holland. Bij een netto jaarlijkse financieringsbehoefte van circa € 200 mln en een stijging van de rente van 1% bedraagt de toename van de rentelasten jaarlijks structureel circa € 2 mln.

Maatregelen

Via het zogeheten renteomslagpercentage worden de rentelasten toegerekend aan de programma’s waarvoor sprake is van een financieringsbehoefte. Het renteomslagpercentage wordt berekend op basis van de uitgangspunten van de door Provinciale Staten vastgestelde beleidsnota kostprijs- en renteberekening. Bij de berekening van de toekomstige rentelasten in de meerjarenbegroting wordt uitgegaan van een behoedzame benadering. Verder wordt de financieringsbehoefte periodiek meerjarig bepaald en wordt beoordeeld of incidenteel dan wel structureel tot afdekking van het renterisico dient te worden overgegaan.

Status

Zie omschrijving.

13. Omgevingsrisico’s vergunningverlening en handhaving

13.

Omgevingsrisico’s vergunningverlening en handhaving

Omschrijving

Vergunningverlening en handhaving kennen altijd omgevingsrisico’s. Het is een politiek gevoelig beleidsveld. De betrokkenheid van burgers en externe partijen en daarmee de beïnvloeding van externen bij de uitvoering van de werkzaamheden is groot. In het kader van de besluitvorming lopen de omgevingsdiensten dan wel de provincie dan ook altijd juridische risico’s. Tegen menig besluit wordt bezwaar dan wel beroep aangetekend. Verder kunnen claims als gevolg van economische, milieu- of gezondheidsschade leiden tot extra kosten voor de provincie. Daarnaast kunnen kosten ontstaan als gevolg van handhavingsbesluiten als bestuursdwang. Het nemen van bestuurlijk gecalculeerde risico’s is een onderdeel van het vergunningverlenings- en toezicht- en handhavingsbeleid. De omgevingsdiensten voeren dit beleid uit namens de provincie.

Impact

Het terugbetalen van eventuele proceskosten, evenals schadeclaims alsmede onvoorziene kosten als gevolg van handhavingsbesluiten, is een financieel risico. De kosten voor bestuursdwang kunnen in principe verhaald worden op het bedrijf, het risico bestaat dat dit niet (meer) mogelijk is. Er wordt uitgegaan van maximaal € 5 mln op jaarbasis.

Maatregelen

De vergunningverlening, toezicht en handhaving is ondergebracht bij de omgevingsdiensten. De provincie ziet erop toe dat de omgevingsdiensten de provinciale beleidskaders (Nota VTH 2014-2017) uitvoeren en voldoen aan de vigerende kwaliteitscriteria.

Status

Het betreft hier een doorlopend risico. In deze paragraaf wordt het risico met betrekking tot de Derde Merwedehaven separaat toegelicht.

14. Derde Merwedehaven

14.

Derde Merwedehaven

Omschrijving

In februari 2011 heeft de provincie een grotere hoeveelheid gestort asbesthoudend materiaal in de Derde Merwedehaven gerapporteerd (ten opzichte van februari 2010). Naar aanleiding van aangifte door de Stichting Derde Merwedehaven is een strafrechtelijk onderzoek gestart. De uitkomst is inmiddels bekend: Zuid-Holland en anderen zullen strafrechtelijk niet vervolgd worden. Er zouden in principe aansprakelijkheidsprocedures kunnen volgen, de kans daarop wordt echter nihil geacht. Dit ook gezien het feit dat in 2011 is besloten dat er geen vervolging plaatsvindt en er daarna verder ook geen aansprakelijkheidszaken zijn geweest.

Impact

Eventuele aansprakelijkheidsclaims kunnen financiële gevolgen hebben (de kans van optreden van deze claims wordt, gezien het feit dat de provincie of haar bestuurders en/of medewerkers niet als verdachte betrokken zijn, beperkt geacht).

Maatregelen

Als resultaat van bestuurlijk overleg worden de volgende acties uitgevoerd:

  • er wordt structureel/intensief ingezet op communicatie met de omgeving;
  • de stortactiviteiten zijn per 31 december 2012 beëindigd. De afvalberging wordt tot 2023 afgebouwd tot recreatieterrein en watergebonden bedrijventerrein.

Status

In 2023 wordt de stortplaats overgedragen aan de provincie. Dertig jaar nadat de verontreiniging is veroorzaakt, verjaart de aansprakelijkheidstermijn.

15. Maatregelen Rijk in verband met EMU-tekort

15.

Maatregelen Rijk in verband met EMU-tekort

Omschrijving

Op grond van de wet houdbare overheidsfinanciën (HOF) moeten decentrale overheden een gelijkwaardige inspanning leveren aan de beheersing van het EMU-saldo. Dit saldo is het totaal van alle inkomsten minus alle uitgaven van het Rijk, sociale fondsen en decentrale overheden tezamen.
Lidstaten binnen de Europese Monetaire Unie (EMU) hebben afspraken gemaakt over de maximale omvang van dit tekort (uitgedrukt als een percentage van het bruto binnenlands product).
Over het maximale aandeel van decentrale overheden in het EMU-tekort, maken Rijk en decentrale overheden (conform de wet HOF) periodiek afspraken.
In de wet HOF is vastgelegd dat het Rijk maatregelen kan treffen als decentrale overheden hun maximale aandeel in het tekort overschrijden en er meerjarig geen zicht is op verbetering (ook als de Nederlandse overheid als geheel wel voldoet aan de Europese regels).
Maatregelen kunnen betrekking hebben op het fasering van investeringen of (als ultimum remedium) een korting op de algemene uitkering van het Gemeente- en/of Provinciefonds.  

Impact

In het uiterste geval kan het Rijk een korting opleggen op de algemene uitkering van het Gemeente- en/of Provinciefonds. Op basis van de huidige begroting gaat het om een bedrag van circa € 100 mln.
Het Rijk is voornemens om met ingang van 2017 middelen voor verkeer & vervoer en natuur aan de algemene uitkering toe te voegen. Hierdoor zal de omvang van de algemene uitkering voor de provincie Zuid-Holland toenemen naar ongeveer € 220 mln.
Er worden in 2016 nog afspraken gemaakt over het maximale aandeel van decentrale overheden in het EMU-tekort in 2017 (voor 2016 geldt een maximum van 0,4% van het bbp). Een verdere daling kan knellend zijn voor decentrale overheden.
Desondanks is de kans op financiële schade voor de provincie zeer beperkt:

  • gedurende de huidige kabinetsperiode (t/m 2017) worden er geen sancties opgelegd door het Rijk;
  • door de aantrekkende economie verbetert het EMU-saldo van het Rijk zich in rap tempo; het opleggen van sancties door het Rijk is daarmee in formele zin niet uitgesloten maar wel een stuk minder reëel;
  • bij de behandeling van de wet HOF in de Tweede Kamer is een motie aangenomen met als strekking dat de wet niet ten koste mag gaan van investeringen door decentrale overheden.

Maatregelen

Jaarlijks wordt er door de betrokken koepels overleg gevoerd met het Rijk over het EMU-saldo.
In 2016 nog zullen er afspraken worden gemaakt over het maximale aandeel van decentrale overheden in het EMU-saldo in 2017. De koepels trekken hierin samen op.

Status

Op grond van de wet HOF kan het maximale aandeel van decentrale overheden in het EMU-saldo worden verdeeld naar provincies, gemeenten en waterschappen. Rijk en decentrale overheden hebben afgesproken om dat voor 2016 niet te doen; voor 2017 zijn er nog geen afspraken gemaakt.

16. Risico’s PMR - 750 ha natuur en recreatie

16.

Risico’s PMR - 750 ha natuur en recreatie

Omschrijving

De uitvoeringskosten uitwerkingsovereenkomst PMR: risico’s doen zich voor bij de ontwikkelingen van de grondprijzen. Op dit vlak zijn er de algemene ontwikkelingen van de prijzen, daarnaast zijn ook de onderhandelingen tussen verkopende en kopende partij van invloed op de prijs. Een ander risico is de doorlooptijd van het project: op het moment dat het oprichten van de Gebiedscoöperatie vertraagt, zullen de projectmanagementkosten hoger worden als gevolg van deze langere doorlooptijd.

Impact

De impact van dit risico hangt af van de mate waarin zich onvoorziene omstandigheden voordoen. Op basis van een inschatting van de financiële risico’s wordt de omvang van de post onvoorzien periodiek bijgesteld.

Maatregelen

De provincie voert het PMR-project ‘Buijtenland van Rhoon’ voor eigen rekening en risico uit. Hiervoor is een taakstellend budget beschikbaar. De financiering van het project is gedekt door de gezamenlijke PMR-partners en vastgelegd in de UWO PMR 750 ha. De bijdrage van Zuid-Holland bedraagt € 9 mln, de stadsregio Rotterdam draagt € 18 mln bij en het Rijk € 112 mln. In geval van onvoorziene omstandigheden (zoals excessieve grondprijsstijgingen) kan de provincie in overleg treden met het Rijk (op grond van art. 12 van de UWO). Om de financiële risico’s goed te beheersen wordt risicomanagement toegepast. Met behulp van een (financiële) businesscase is inzichtelijk gemaakt wat mogelijke meerkosten zouden kunnen zijn als deze risico’s zich voordoen. De verwachtingswaarde van mogelijke meerkosten, volgend uit het financieel risicoprofiel, vormt de onderbouwing van deze post in de businesscase van het project (over de gehele looptijd tot en met 2021). De totale omvang van het risico bedraagt € 15,3 mln. Mocht de verwachtingswaarde stijgen dan zal de omvang van het risico daarop worden aangepast. Mocht uit nieuwe ontwikkelingen blijken dat het taakstellend budget overschreden wordt, dan dienen er beheersmaatregelen getroffen te worden (zoals besparen op andere kostenposten of zoeken van andere geldbronnen).

Status

Het project zit in de uitvoeringsfase en loopt tot en met 2021.
Eind 2013 is een motie door de Tweede Kamer aangenomen met als doel te zoeken naar meer draagvlak voor de plannen. Met instemming van het Rijk (staatssecretaris Dijksma) heeft oud-minister Cees Veerman in juni 2014 geadviseerd het plan inhoudelijk bij te stellen (minder natte natuur). De (ruimtelijke) kaders (PKB, BP) en hoofddoelen blijven intact. Ook stelt hij voor een (nog in te stellen) gebiedscoöperatie het plan te laten uitvoeren. Zijn advies heeft breed draagvlak bij de betrokken overheden (inclusief gemeente). In de tweede helft van 2015 is de commissie aan de slag gegaan om de gebiedscoöperatie vorm te geven. Deze nieuwe aanpak voor het Buijtenland van Rhoon heeft aanzienlijk meer tijd gekost dan was voorzien en bevat veel risico's. De risico's zijn in beeld en hebben de juiste beheersmaatregelen. De kwartiermakers zijn bezig met gesprekken met stakeholders om tot een advies te komen voor een gebiedscoöperatie. Het tempo voor het realiseren van de gebiedscoöperatie wordt in hoge mate bepaald door de medewerking van enkele belangrijke stakeholders.De tijdscope komt daarmee in gevaar (2021). ln de brief van de staatssecretaris is hiervoor een escape geformuleerd. De staatssecretaris heeft hierin gevraagd naar een uitgewerkt voorstel voor een gebiedscoöperatie inclusief een actualisering van de projectplanning.

17. Deelnamerisico ROM-D Capital BV

17.

Deelnamerisico ROM-D Capital BV

Omschrijving

De provincie neemt met € 10 mln deel in ROM-D Capital BV, het publiek investeringsfonds van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappij Drechtsteden. Besluitvorming hierover is in 2012 afgerond. De daadwerkelijke storting van dit bedrag is eind december 2012 gebeurd. Door deze kapitaalinbreng heeft de provincie aandelen in ROM-D Capital verworven. Het financiële risico voor de provincie is gelegen in waardevermindering van de aandelen.ROM-D Capital BV heeft (op termijn) een revolverend karakter. Dit houdt in dat het initiële vermogen ten minste in stand dient te blijven. Er worden alleen projecten gefinancierd waarvan op basis van een businesscase kan worden aangetoond dat deze op termijn winst of meerwaarde genereren. Om continuïteit te waarborgen en het weerstandsvermogen te versterken wordt op de lange termijn een gematigd (gemiddeld) rendement op de projecten nagestreefd van 3%.Gerealiseerde rendementen blijven binnen de vennootschap beschikbaar. Kerntaak van de ROM-D is het ontwikkelen en herstructureren van bedrijventerreinen. De andere deelnemers in ROM-D Capital BV zijn naast de provincie de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden en de gemeente Dordrecht.

Impact

ROM-D Capital BV stelt werkkapitaal beschikbaar aan werkmaatschappijen (de CV’s). ROM-D Capital BV zal in het algemeen geen (extra) zekerheidstelling vragen en accepteert daarmee een hoger risicoprofiel dan private marktpartijen. Binnen de projectportefeuille wordt het vereveningsprincipe gehanteerd: winsten en verliezen op de projecten worden gesaldeerd. Het maximale risico voor de provincie is dat de aan een of meer CV’s door ROM-D Capital beschikbaar gestelde gelden (deels) verloren gaan. Het maximale risico is gelijk aan het gestorte aandelenkapitaal in ROM-D Capital BV
(€ 8,2 mln). Dit is de waarde van het gestorte aandelenkapitaal (€ 10 mln) minus de getroffen voorziening (€ 1,8 mln)

Maatregelen

Tot de beheersmaatregelen die zijn getroffen om de risico’s zoveel mogelijk te beperken, behoort onder andere het in Drechtstedenverband vastgelegde uitgangspunt dat projecten budgettair neutraal overgaan van de betreffende gemeente naar ROM-D. Het risico voor ROM-D is dus in beginsel beperkt. Voor een aantal van deze projecten zal aan ROM-D Capital BV worden gevraagd om een bijdrage in het werkkapitaal. Dan bepaalt de provincie als aandeelhouder in ROM-D Capital BV mee waarvoor de middelen zullen worden ingezet.
De aandeelhouders besluiten naar aanleiding van een advies van een onafhankelijk Investment-committee, dat weer adviseert op basis van een sluitende businesscase.
Verder wordt de financiële stand van zaken periodiek beoordeeld op basis van de jaarrekening van de ROM-D (deze wordt vastgesteld door de aandeelhoudersvan de ROM-D, waaronderook Zuid-Holland). Om het risico van waardedaling van de aandelen af te dekken is een reserve voor waarderingsverschillen gevormd. Bij de Jaarrekening 2015 is besloten om de risicoreserve van € 1,1 mln te onttrekken en deze te storten in een voorziening voor de ROM-D.

Status

Het betreft hier een doorlopend risico dat mede gerelateerd is aan economische ontwikkelingen. In ROM-D Capital bevinden zich in 2014 vijf projecten, met uiteenlopende rendementen.In het accountantsverslag 2014 is voor 2014 evenals voor 2013 een negatieve waardeontwikkeling geconstateerd van de aandelen. Oorzaak van de waardedaling is de afwaardering van de grondwaarde. Gebleken is dat de uitgifte van terreinen, tegen de gevraagde prijs, onvoldoende verloopt. Bij een vertraagde uitgifte nemen de rentekosten toe ten opzichte van de raming terwijl de bedrijfsvoeringskosten relatief hoog zijn. Dit brengt met zich mee dat de waarde van de provinciale deelnemingen in de ROM-D in 2014 (verder) in waarde zijn gedaald. Als gevolg hiervan is bij de Jaarrekening 2015 van de provincie een voorziening gevormd tot een bedrag van € 1,8 mln waarbij € 1,1 mln uit de risicoreserve ROM-D is gedoteerd.
Bij diverse aandeelhouders van de ROM-D leeft de wens om de inzet van de ROM-D te herijken. Hierover worden gesprekken gevoerd. Ten behoeve van deze gesprekken heeft de provincie het voornemen om, bij voorkeur samen met overige aandeelhouders, dit risico en de waarde alsmede de structurele waardeontwikkeling te laten analyseren.

18. Deelnamerisico InnovationQuarter

18.

Deelnamerisico InnovationQuarter

Omschrijving

De provincie neemt, samen met het ministerie van Economische Zaken, de gemeenten Rotterdam, Den Haag (o.a. via Stichting HEID), Delft, Leiden, Westland en de Zuid-Hollandse universiteiten en medische centra deel in InnovationQuarter. De organisatie bestaat uit twee entiteiten: de ROM InnovationQuarter B.V. en de Participatiemaatschappij InnovationQuarter B.V. De Participatiemaatschappij InnovationQuarter B.V. is een 100% dochter van de ROM InnovationQuarter B.V. Het kapitaal dat door de aandeelhouders in de ROM InnovationQuarter B.V. is gestort, wordt volledig aangewend voor het (revolverende) participatiefonds.
De provincie heeft de storting in de eerste fase van € 10 mln in december 2013 verricht. In de tweede fase is een storting voorzien van € 15 mln (naar verwachting in 2017). De provincie verkrijgt door haar kapitaalinbreng aandelen in de ROM InnovationQuarter B.V. Voorwaarde voor deelneming in de ROM B.V. is dat de provincie nooit meer kosten zal maken dan de investering groot is. Om dit te beheersen zal de provincie conform staand beleid geen meerderheid van de aandelen bezitten (maximaal 49,99%). Het huidige geplaatste kapitaal van de ROM B.V. bedraagt € 29,7 mln. Daarvan is de provincie voor 33,67% aandeelhouder (€ 10 mln). Waardevermindering van de aandelen is een risico voor de provincie (huidige waarde van de PZH aandelen op basis van de Jaarrekening IQ 2015 is € 9,69 mln).

Impact

Het maximale risico is € 10 mln per 2020.

Maatregelen

In de beginfase zullen de kosten van de Participatiemaatschappij InnovationQuarter B.V. niet gedekt kunnen worden door de opbrengsten, omdat in deze opbouwperiode rendement uit investeringen nog beperkt zal zijn. Het uitgangspunt is dat het fonds in meerjarig perspectief revolverend moet zijn. Daarbij is in de aandeelhoudersinstructie (die doorwerkt via de Statuten) een termijn van 7 jaar afgesproken (2020) met een tussentijdse evaluatie in 2016.
De aandeelhouders van InnovationQuarter hebben als eis gesteld dat de Participatiemaatschappij van InnovationQuarter in meerjarig perspectief de koopkracht van het vermogen in stand moet houden. Dat betekent concreet dat over een meerjarenperspectief het rendement zodanig moet zijn dat, na aftrek van apparaatskosten van de Participatiemaatschappij, (tenminste) de inflatie ‘verdiend’ moet zijn. Daarmee zal de waarde van de aandelen ook in stand worden gehouden. Dit is in de praktijk een ambitieuze doelstelling. Door professioneel fonds- en investeringsmanagement zullen de risico’s zo goed als mogelijk worden ingezet en worden beheerst. Ook bevat de aandeelhoudersinstructie een bepaling dat een deel van het kapitaal in het participatiefonds buiten de primaire doelgroep geïnvesteerd mag worden, bijvoorbeeld om MBO / MBI’s (Management Buy Outs / Ins) te financieren. Deze investeringen hebben een lager risicoprofiel en daarmee meer zekerheid op rendement. 
In principe worden de investeringen in de jaarrekening (en periodieke rapportages) van InnovationQuarter gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs. Daarnaast wordt periodiek beoordeeld door InnovationQuarter of er aanwijzingen zijn dat een investering aan een bijzondere waardevermindering onderhevig kan zijn. Indien dergelijke indicaties aanwezig zijn, wordt een voorziening vastgesteld. De voorziening wordt bepaald op basis van de International Private Equity and Venture Capital Investor Reporting Guidelines (IPEV). De kosten van de voorziening wordt direct als een last verwerkt in de winst- en verliesrekening.
Overigens heeft de waardering tegen verkrijgingsprijs (of lagere waarde) tot gevolg dat ongerealiseerde waardestijgingen niet in de cijfers tot uitdrukking komt. De ambitie van InnovationQuarter is dat in de toekomst in de jaarrekening informatie wordt opgenomen van de ongerealiseerde waardestijgingen omdat het uiteindelijk rendement pas zichtbaar is na een periode van 7 à 8 jaar vanaf het moment deelname.

Uit het rapport pag.98/99 ‘Evaluatie van de ROM’s’ van mei 2016 van Ecorys in opdracht van het ministerie Economische Zaken blijkt dat de aandeelhouderinstructie er toe leidt dat de ROM’s strikt zijn in risicobeheersing. Mede ook omdat gevraagd wordt om het fonds een revolverend karakter te geven. Oftewel het fonds dient op totaalniveau zijn waarde te behouden. Het beheren van de risico’s in de portefeuille is daarmee een belangrijk aspect van de werkzaamheden bij de ROM’s. Ten eerste wordt er serieus beoordeeld of een potentiele participatie rendement kan opleveren. Daarnaast wordt er naar gestreefd om zoveel mogelijk andere (private) partijen te vinden die mee willen investeren in een onderneming. Hiermee wordt het risico verkleind. Ook vindt er om deze reden actief beheer plaats zodat tijdig ingegrepen kan worden als dat nodig is. Op totaalniveau wordt er tot slot naar gestreefd om een evenwichtige portefeuilleopbouw te hebben over meerdere segmenten en verschillende fasen zodat het totaal van de portefeuille minder afhankelijk is van incidentele risico’s.Met bovenstaande zal door InnovationQuarter periodiek inzicht worden gegeven in de waardeontwikkeling van de investeringen van InnovationQuarter en daarmee ook de waarde van de aandelen van InnovationQuarter zelf.
Om het risico van waardedaling van de aandelen af te dekken heeft de provincie een reserve voor waarderingsverschillen gevormd. De reserve wordt verder opgebouwd tot een maximale omvang van 40% van het feitelijk verstrekte kapitaal, ofwel € 10 mln in 2020.

Status

Om te bepalen wat het risico van deze investering is wordt er in 2016 een risicoanalyse uitgevoerd. Dan zal duidelijk worden of het hier een doorlopend hoog risico of laag risico betreft. Op basis van de analyse zal ook de kans van optreden worden bepaald en de te nemen beheersmaatregelen. Vooruitlopend hierop is er op dit moment een reserve IQ van € 4,7 mln om eventuele waardevermindering in de toekomst op te vangen.

19 Geen aflossing gegarandeerde leningen derden

19.

Geen aflossing gegarandeerde leningen derden

Omschrijving

De provincie Zuid-Holland staat in een aantal gevallen garant voor de rente en aflossing van door derden afgesloten geldleningen. Het betreft garantstellingen op het terrein van de gezondheidszorg. Er is sprake van een geleidelijke afbouw van de portefeuille gewaarborgde geldleningen vanwege de aflossing van de geldleningen en vanwege tussentijdse conversies van leningen waarbij de provinciale borgstelling komt te vervallen.

Impact

De te lopen maximale schade bedraagt eind 2016 € 2,6 mln. Voor een groot deel van dit bedrag zijn hypothecaire zekerheden bedongen die kunnen worden uitgewonnen indien de provincie als borg wordt aangesproken. De kans van optreden van dit risico wordt dan ook laag ingeschat.

Maatregelen

Er worden geen nieuwe garanties meer verstrekt aan zorginstellingen. 100% van door de provincie gewaarborgde instellingen is aangesloten bij het Waarborgfonds voor de zorgsector.

Status

De komende jaren worden de garantstellingen verder afgebouwd. Naar verwachting zijn alle garanties in 2024 volledig afgebouwd.

20. Herinrichting Meeslouwerplas

20.

Herinrichting Meeslouwerplas

Omschrijving

Op 26 augustus 2009 is de ‘Basisovereenkomst’ tussen BAM Wegen regio west B.V. en de provincie Zuid-Holland ondertekend. De basisovereenkomst heeft betrekking op de volgende zes projecten, samen ‘het Werk’ genoemd en in het vervolg als project Meeslouwerplas aangeduid:

  • Het verondiepen van de Meeslouwerplas (c.q. het herstel van de instabiele oevers);
  • Het herinrichten van de oevers;
  • Het realiseren van het krekengebied;
  • Het verduurzamen van de eilanden tussen Meeslouwerplas en de recreatieplas;
  • Het realiseren van twee geluidwerende voorzieningen;
  • Bouw nieuwe brug ter vervanging van de Bailey-brug.

De ondertekening van de basisovereenkomst in augustus 2009 vormde de officiële start voor de uitvoeringsfase. Voor de doorlooptijd van het project wordt uitgegaan van tien jaar. De belangrijkste risico’s van het project herinrichting Meeslouwerplas zijn:

  • Het project levert niet genoeg geld op;
  • Er komt binnen de termijn van tien jaar onvoldoende kwalitatief goede grond beschikbaar;
  • BAM stopt met de uitvoering van het project;
  • Het verondiepingswerk loopt vertraging op als gevolg van minder aanbod van bagger en grond.

Impact

Indien deze risico’s werkelijkheid worden kan dat de volgende consequenties hebben:

  • In de worst-case situatie wordt de voorinvestering van de provincie in de ophaalbrug en de compensatie van Recreatiecentrum Vlietlanden van in totaal € 1,8 mln niet terugverdiend en moet de provincie met andere maatregelen de oeverveiligheid realiseren;
  • Daarnaast is het mogelijk dat het project niet de afgesproken financiële opbrengst voor provincie Zuid-Holland oplevert (€ 2,6 mln + indexering) waardoor geen verdere investeringen in de recreatieve en ecologische kwaliteit van het gebied kunnen worden gedaan.

Maatregelen

In het kader van de basisovereenkomst met de BAM is de BAM aangesproken op het nakomen van gemaakte afspraken. Dit moet leiden tot herbevestiging van deze afspraken, inclusief planning en provinciale opbrengsten van het verondiepingsproject. Totdat hierover duidelijkheid is, doet de provincie geen verdere investeringen in het project.

21. Indexatiekloof Openbaar Vervoer

21.

Indexatiekloof Openbaar Vervoer

Omschrijving

De provincie is opdrachtgever voor Openbaar Vervoer (OV) in Zuid-Holland. De indexatie van de inkomsten en uitgaven voor OV is niet gelijk aan elkaar. De indexatie van de inkomsten vanuit de rijksoverheid ligt structureel lager dan de indexatie van de uitgaven voor de concessies. De concessies worden namelijk op basis van landelijke afspraken geïndexeerd met de Landelijke Bijdrage Index (LBI).
De rijksbijdrage waarmee de OV-concessies worden gedekt zal waarschijnlijk met ingang van 2017 deel uit gaan maken van de algemene uitkering van het Provinciefonds. De algemene uitkering kent geen specifiek indexeringsregime, maar beweegt generiek (via het zogenaamde accres) mee met de ontwikkeling van de (netto gecorrigeerde) rijksuitgaven (‘trap op, trap af’). De ontwikkeling van het accres is de afgelopen jaren zeer onzeker gebleken.
Bovendien is in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken dat budgetten in beginsel niet voor prijsontwikkelingen worden gecompenseerd (deze ontwikkelingen moeten dus binnen betreffend programma / doel worden opgevangen). Als de inflatie (substantieel) hoger is dan eerder voorzien, dient dit binnen het accres van het Provinciefonds te worden opgevangen. In alle andere gevallen zal worden overgegaan tot een integrale afweging binnen het financiële kader van de begroting.

Impact

Vanaf 2013 is er sprake van een indexatiekloof die structureel is. Bij alle Zuid-Hollandse concessies en contracten in het kader van openbaar vervoer is afgesproken te indexeren, waarbij de recenter verleende concessies worden geïndexeerd conform de LBI. Gezien de huidige lage inflatie wordt er bij de kwantificering van dit risico voor 2017 uitgegaan van een indexatiekloof van 1%.

Maatregelen

De ontwikkeling van de toekomstige indexatiekloof is niet te voorspellen. Denkbare maatregelen die getroffen kunnen worden (al dan niet in combinatie met elkaar) zijn: aanvullende dekking organiseren, lopende en toekomstige contracten bijstellen en het voorzieningenniveau aanpassen.

Status

Afhankelijk van het toekomstig indexering verschil kan het structurele tekort nog een aantal jaren incidenteel gedekt worden vanuit aanwezige middelen in de reserve mobiliteit.

22. Inlenersaansprakelijkheidsrisico

22.

Inlenersaansprakelijkheidsrisico

Omschrijving

De inlenersaansprakelijkheid is gebaseerd op art. 34 van de Invorderingswet. Deze houdt in dat in sommige gevallen de inlener van personeel aansprakelijk kan zijn voor de loon- en omzetbelasting die door de uitlener (bijvoorbeeld een uitzendbureau) niet is afgedragen. Mocht bijvoorbeeld in geval van een faillissement het uitleenbedrijf nog een schuld hebben aan de Belastingdienst, dan kan de fiscus dat bedrag verhalen op bedrijven of instellingen waar het uitgeleend personeel heeft gewerkt.
De inlenersaansprakelijkheid geldt niet bij diensten die een ZZP’er voor Zuid-Holland verricht, zonder dat er een andere organisatie (zoals een uitzendbureau) tussen zit.

Impact

In de Aanbestedingswet 2012 is een beperking opgenomen voor eisen aangaande financiële zekerheid. Door deze beperking kan sprake zijn van een licht verhoogd risico ten opzichte van eerdere omstandigheden. Tot op heden zijn bij de provincie geen claims opgelegd met betrekking tot de inlenersaansprakelijkheid.
Met ingang van 1 juli 2015 en ingaande 2016 is de nieuwe wet Aanpak schijnconstructies van toepassing. Deze wet regelt dat een werknemer, indien hij niet betaald wordt volgens de wet, verhaal kan halen hogerop in de keten. Dit kan bij grotere bouwprojecten ook gevolgen hebben voor provincie Zuid-Holland.
De leveranciers waar provincie Zuid-Holland mee werkt, worden regelmatig gescreend, maar niet elke branche kent een certificeringssysteem. Daarnaast moet een ieder zich aan de wet houden. Een restrisico blijft echter altijd aanwezig, omdat onze leveranciers / aannemers weer met onderleveranciers / aannemers werken. Daarnaast zijn er zeer veel losse arbeidsverbanden die ook nog inhoudelijk sterk kunnen verschillen. In eerste instantie ligt het risico bij onze leverancier maar als deze om diverse redenen failleert, bestaat er een risico voor de provincie. Voor de bepaling van het risico wordt uitgegaan van een maximale schade van 1% van de totale inleen per jaar (1% van € 25 mln is € 0,25 mln) en een zeer lage kans van optreden van 0-25%. 

Maatregelen

De aansprakelijkheid is niet voor 100% af te dekken. Wel worden de volgende maatregelen genomen om het risico te beheersen:

  • Werken met erkende en/of gecertificeerde bedrijven;
  • Sluiten van goede raamcontracten waarbij bijvoorbeeld ook gekeken wordt naar de liquiditeitspositie van betreffende ondernemingen;
  • Hanteren van uitsluitend de provinciale inkoopvoorwaarden;
  • Tools voor screening van bedrijven.

Vooralsnog wordt er geen depotstelsel ingevoerd als maatregel om het risico te beheersen. Redenen hiervoor zijn de forse administratieve lasten van deze maatregel in relatie tot het te verwachten effect van de hierboven genoemde maatregelen.

Status

Er zijn in het afgelopen jaar geen claims ontvangen met betrekking tot inlenersaansprakelijkheid.

23. Doorlevering gronden aan TBO's

23.

Doorlevering gronden aan TBO's

Omschrijving

De Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VGG) heeft een klacht ingediend bij de Europese Commissie met als strekking dat de subsidies die eerder zijn verstrekt in het kader van de grondverwerving door terreinbeherende organisaties (de landelijke subsidieregeling PNB en voorgangers en zijn provinciale tegenhangers) in strijd zou zijn met de EU-regelgeving inzake staatssteun. Voor Zuid-Holland gaat het om subsidies die verstrekt zijn aan het Zuid-Hollands Landschap en Natuurmonumenten. Verder heeft de VGG een brief gestuurd aan de provincie waarin deze wordt gesommeerd tot terugvordering van rente over staatssteun, die zou zijn verleend door de provincie aan terreinbeherende organisaties (TBO’s). De financiële omvang hiervan is momenteel nog onbekend.

Impact

Als de Europese Commissie oordeelt dat sprake is van onverenigbare staatssteun, dan zal geëist worden dat het Rijk (naar nationaal recht) een bedrag terugvordert dat kan variëren van circa € 0,2 mld (bij geoorloofde staatssteun) tot € 1,2 mld (bij ongeoorloofde staatssteun). Het Rijk zal deze vordering mogelijk deels neerleggen bij de provincies (als uitvoerders van de provinciale regelingen en sinds 2007 ook van de PNB-regeling). Het is niet bekend hoe de vordering verdeeld zal worden over de provincies. Ten tijde van het ILG was Z-H goed voor 1/6 van het landelijke budget. Rijk en de provincies kunnen het ‘steunbedrag’ vorderen bij de TBO’s, maar de realiteit gebiedt dat dit het einde betekent van het natuurbeheer in Nederland. Als de provincies deze rekening betalen betekent dat het directe einde van de NNN-opgave.
Dit zal dus grote financiële maar ook beleidsmatige consequenties hebben voor de continuïteit en kwaliteit van de taakuitoefening op het gebied van natuurbeheer.

Maatregelen

Conform de vastgestelde Nota Beheer EHS (2013) verkoopt de provincie Zuid-Holland thans natuurgronden tegen een marktconforme prijs, voor zover de provincie deze zelf in eigendom heeft of krijgt. Anders gebeurt de verwerving direct door de terreinbeheerder zelf, met een latere subsidie voor afwaardering op basis van een door de Europese Commissie goedgekeurde subsidieregeling. In beide gevallen wordt voor toekomstige situaties voldaan aan de EU-richtlijnen inzake staatssteun. Voor het vorderingsrisico voortkomend uit de vroegere praktijk van het ILG is geen beheersmaatregel mogelijk, anders dan het stilleggen van het NNN-programma. Dit geldt ook voor de sommatie van de VGG op het terugvorderen van rente over een bedrag van maximaal € 200 mln (1/6 van €1,2 mld).

Status

De Europese Commissie is een onderzoek gestart. Het ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor de landelijke reactie naar de EC. Naar aanleiding van de behandeling van de klacht heeft het Interprovinciaal Overleg (IPO) samen met de beheerders nieuw beleid ontwikkeld dat regelt dat de provincie alle gronden binnen NNN middels een openbare procedure verkoopt tegen natuurwaarde op basis van de getaxeerde waarde. In bepaalde gevallen zijn uitzonderingen mogelijk. Het nieuwe beleid betekent dat eenieder conform de wens van de vereniging nu voor eigendom en beheer van de restantopgave van NNN in aanmerking komt. Inmiddels heeft de provincie de VGG een brief gestuurd waarin het door PS vastgestelde beleid (de Beheer nota EHS) van de provincie is uiteengezet. De Vereniging heeft ingestemd met het beleid van de provincie Zuid-Holland. Bij twijfelgevallen wordt de provinciale gesprekspartner Hollands Particulier Grondbezit (HPG) betrokken. Vanwege het geringe risico is de verwachting dat dit risico niet in de Begroting 2017 wordt opgenomen.

24. Meerkosten als gevolg van onverwachte incidenten in het areaal

24.

Meerkosten als gevolg van onverwachte incidenten in het areaal

Omschrijving

Derden kunnen schade aan ons areaal toebrengen, bijvoorbeeld door aanvaringen, waarvan de kosten voor het herstel door wettelijke beperkingen niet volledig op de veroorzaker kunnen worden verhaald. Daarnaast kan het provinciale areaal bezwijken, bijvoorbeeld oevers, waardoor schade aan eigendommen van derden ontstaat. Ook kan door (natuur)rampen schade aan provinciaal areaal ontstaan.

Impact

Of in het reguliere onderhoudsbudget financiële ruimte beschikbaar is voor het herstel van de schade aan het provinciale areaal wordt onder andere bepaald door de tijd die verstreken is sinds het laatste groot onderhoud. De eventuele gevolgschade aan eigendommen van derden is niet verzekerd en maakt geen onderdeel uit van het reguliere onderhoudsbudget.

Maatregelen

Het tijdig uitvoeren van beheer- en onderhoud, waaronder inspecties, heeft tot doel de kans op het technisch falen van de infrastructuur te beperken. Door op risicovolle plaatsen de inrichting te veranderen, wordt beoogd de schade aan het provinciale areaal te minimaliseren. Tot slot wordt met het inzetten van de wettelijke mogelijkheden, waaronder de provinciale (vaar)wegverordening, de kans op incidenten op en aan het areaal beperkt.
Uit een onderzoek bij soortgelijke organisaties, waaronder bij Rijkswaterstaat, blijkt dat er onvoldoende ervaringsgegevens ontsloten zijn om een gefundeerde kwantificering van kans en impact voor onverwachte incidenten te bepalen.

Status

-

25. Ontwikkeling loonkosten (stijging werkgeverslasten en CAO)

25.

Ontwikkeling loonkosten (stijging werkgeverslasten en CAO)

Omschrijving

De kans bestaat dat de loonkosten stijgen als gevolg van exogene factoren. Het betreffen wijzigingen in de percentages van de pensioenpremie en wijzigingen in diverse grondslagen en premies, bijvoorbeeld met betrekking tot WAO/WIA, zorgverzekeringswet, werkgeversbijdrage IPAP en levensloop (de zogenaamde werkgeverslasten). De provincie is verplicht deze wettelijke percentages toe te passen. In de afgelopen jaren schommelde het percentage voor de stijging van de werkgeverslasten tussen de 1,5% en 2%. Afspraken over een nieuwe CAO (op 31-12-2016 liep de vorige CAO af) zullen eveneens een kostenverhogend effect hebben op de loonkosten.

Impact

Uitgaande van 2% stijging werkgeverslasten bedraagt het financiële risico, op basis van het totaal aan vaste loonkosten 2016, € 2,0 mln.
Uitgaande van een structurele loonstijging van 1% (dit is gelijk aan de huidige inflatie) bedraagt het financiële risico van een nieuwe CAO € 1,0 mln.

Maatregelen

In het Hoofdlijnenakkoord 2015-2019 is opgenomen dat alle budgetten de nullijn volgen. Indien de loonkostenontwikkeling (substantieel) hoger wordt dan tot op heden voorzien, dient dit te worden opgevangen in de ontwikkeling van het accres van het Provinciefonds. In alle andere gevallen zal tot een integrale afweging binnen het financieel kader worden overgegaan.

Status

Voor wat betreft de stijging van de werkgeverslasten is het een jaarlijks terugkerend, exogeen risico. De loonstijging als gevolg van CAO-afspraken is afhankelijk van de concrete afspraken en de looptijd.

26. Risico’s regeling Individueel Keuzebudget (IKB), bovenwettelijke verlofdagen

26.

Risico’s regeling Individueel Keuzebudget (IKB), bovenwettelijke verlofdagen

Omschrijving

De hoogte van de loonkosten kunnen worden beïnvloed door de invoering van het Individueel Keuzebudget.

Impact

De impact van het risico wordt bepaald door de wijze waarop de medewerkers gebruik gaan maken van de mogelijkheden van het IKB. De bovenwettelijke verlofuren worden toegevoegd aan de regeling en worden in principe uitbetaald. Dit zal leiden tot een stijging van de loonkosten, tenzij de medewerkers de bovenwettelijke verlofuren terugkopen.

Maatregelen

De regeling zal worden gemonitord op gebruik.

Status

Het IKB is ingegaan op 1 januari 2015.

27. Uitbetalen obligaties uitgegeven in 1957 en 1959

27.

Uitbetalen obligaties uitgegeven in 1957 en 1959

Omschrijving

In 1957 en 1959 heeft de provincie Zuid-Holland obligaties uitgegeven. In de periode van 30 jaar na uitgifte was de provincie verplicht om rentecoupons te vergoeden. Dit is inmiddels niet meer actueel. Daarnaast kunnen de eigenaren van de obligaties aanspraak maken op de hoofdsom. Hieraan is geen maximale termijn gekoppeld. De gemiddelde hoofdsom van een obligatie wordt ingeschat op € 57,-. Het aantal uitgegeven obligaties bedraagt circa 8.000. In totaal gaat het om een bedrag van € 0,5 mln.

Impact

Verzoeken tot uitkering van de hoofdsom worden sporadisch ontvangen. Dat zou kunnen betekenen dat van veruit de meeste obligaties de hoofdsom is uitgekeerd. Dat kan echter niet met zekerheid worden gezegd, omdat niet bekend is van hoeveel obligaties de hoofdsom inmiddels is verzilverd.Veelal gaat het om erfgenamen die uit de inboedel van de overledenen aanspraak kunnen maken op verzilvering. In de periode 2007-2016 is een bedrag op de coupons van € 20.761 uitgekeerd. De maximale schade is berekend door het maximaal openstaande bedrag te verminderen met de in 2007-2016 uitgekeerde coupons en de voorziening premieleningen die is ingesteld om de verzilvering te kunnen dekken.

Maatregelen

Er is een voorziening voor de premieleningen 1957 en 1959. Stand voorziening ultimo 2016 op basis van de huidige cijfers bedraagt € 72.268.

Status

Verzoeken tot uitbetalingen worden in behandeling genomen.

28. Sloopkosten voormalige provinciale bescherming bevolking (BB) bunker

28.

Sloopkosten voormalige provinciale bescherming bevolking (BB) bunker

Omschrijving

De provincie huurde tot 1999 van Staatsbosbeheer in de Coepelduinen in Noordwijk een bunker voor haar rol in de civiele verdediging (bescherming bevolking). De bunker is toen afgedekt, waarbij het ondergrondse deel in stand is gelaten. De provincie heeft zich verplicht dit deel op haar kosten te verwijderen, indien nieuwe regelgeving dit vereist.

Impact

De sloopkosten worden geraamd op € 0,5 mln.

Maatregelen

Niet van toepassing.

Status

Het risico dat alsnog het ondergrondse deel van de bunker moet worden verwijderd, is gering.

29. Invoering omgevingswet

29.

Invoering omgevingswet

Omschrijving

Op  22 maart 2016 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Omgevingswet. Beoogde invoeringsdatum van de wet is begin 2019. In het bestuursakkoord tussen Rijk, IPO, UvW en VNG d.d. 1 juli 2015 is afgesproken vooruitlopend op de invoering van de wet te werken aan de implementatieopgave, een impactanalyse uit te voeren en financiële onderzoeken te doen.
De Omgevingswet vervangt 26 wetten geheel of gedeeltelijk (bijvoorbeeld Wabo, Wro, Tracéwet) en is een kaderwet, nadere regelgeving wordt vastgelegd in vier Algemene Maatregelen van Bestuur. De wet gaat uit van het ‘decentraal tenzij’ principe en beoogt onder andere het stelsel beter en eenvoudiger te maken. Helder is dat de invoering van de wet de provincie incidenteel geld zal kosten en dat het baten moet opleveren voor de maatschappij (initiatiefnemers; burgers, bedrijven). De uitkomst van de financiële onderzoeken is samengevat in het ‘syntheserapport’. Dit is onvoldoende robuust bevonden (BO 14 januari 2016) om tot een definitief beeld te komen.

Impact

Om de implementatie te kunnen realiseren is een eerste inschatting gemaakt van de transitiekosten voor de provincie Zuid-Holland. In het bestuursakkoord is namelijk afgesproken dat decentrale overheden deze kosten zelf zullen dragen (bestuursakkoord 1 juli 2015). Het Rijk financiert de invoeringskosten. De transitiekosten voor de provincie Zuid-Holland worden ingeschat op € 6 mln incidenteel in de periode 2016-2019. Het betreft hierbij onder andere de bekostiging van digitaliseringsverplichtingen vanuit de Omgevingswet en tijdelijke, extra formatie om de transitie te begeleiden zowel intern als in relatie tot de externe partijen.
Van de structurele kosten vanaf 2019 (en mogelijke opbrengsten) is momenteel nog geen inschatting te maken, ook omdat er nog geen definitief scenario is gekozen voor het digitale spoor. Het digitale spoor loopt tot in 2024. Met de Minister is overeengekomen in 2018 deze kosten nader in beeld te brengen. Deze worden verdeeld via een nader te bepalen verdeelsleutel over de bestuurlijke partijen.  

Maatregelen

Inmiddels zijn via de Voorjaarsnota 2016 de ingeschatte middelen voor de dekking van de Transitiekosten in de begroting van de provincie Zuid-Holland opgenomen.
Ontwikkelingen in IPO-verband inzake afspraken met het Rijk over het in kaart brengen en verdelen van kosten tussen overheden worden op de voet gevolgd. Extra aandacht geldt hierbij voor de structurele kosten vanaf 2019.               

Status

In het laatste kwartaal van 2016 zal een omvangrijke risicosessie Omgevingswet worden gehouden waarvan de uitkomsten worden opgenomen in de Jaarrekening 2016.