Begroting en verantwoording

Lange termijn doorkijk

De (meerjaren)begroting van de provincie Zuid-Holland kijkt (conform externe regelgeving) vier jaar vooruit.
Aanvullend hierop presenteert de provincie een lange termijn doorkijk van inclusief de (meerjaren)begroting 15 jaar. Reden hiervoor is dat een aantal grote uitgaven van de provincie buiten de reikwijdte vallen van de meerjarenbegroting, maar wel relevant zijn voor de financiële positie van de provincie op langere termijn.

Dit doen we aan de hand van een aantal financiële kengetallen. Deze kengetallen zijn (op basis van afspraken tussen Rijk, provincies en gemeenten) opgenomen in het BBV. Het BBV schrijft voor om deze kengetallen vier jaar vooruit te berekenen. De provincie Zuid-Holland doet dat dus voor een termijn van 15 jaar vooruit.

De paragraaf Weerstandsvermogen en Risicobeheersing bevat een uitgebreide toelichting op de voorgeschreven kengetallen, namelijk (gecorrigeerde) schuldquote, solvabiliteitsratio, structurele exploitatieruimte, onbenutte belastingcapaciteit, grondexploitatie. Voor de langere termijn zijn de schuldquote, de solvabiliteitsratio, de structurele exploitatieruimte en de onbenutte belastingcapaciteit het meest van belang. Grondexploitaties spelen nauwelijks bij de provincie (in tegenstelling tot bij veel gemeenten).

Voor de kengetallen gelden geen normen. Wel zijn er zogeheten ‘signaleringswaarden’ afgesproken tussen Rijk, provincies en gemeenten. Er worden drie categorieën onderscheiden, namelijk:

  • gezond (groen)
  • neutraal (geel)
  • risicovol (oranje)

Onderstaande uitkomsten van de financiële kengetallen wijzen uit dat de provincie verwacht (bij ongewijzigd beleid) op alle relevante onderdelen in de categorie ‘risicovol’ terecht te komen.


=     (structureel begrotingssaldo / totale baten) * 100%
  Indicatie voor begrotingsflexibiliteit (opvangen structurele tegenvallers, structurele ruimte voor beleid)


=      (omvang van de schuld / totale baten) * 100%
  Indicatie voor mate waarin schuld op exploitatie drukt


=         (eigen vermogen / totaal vermogen) * 100%
      Indicatie mate waarin provincie aan verplichtingen kan voldoen


=   (opcententarief PZH / gemiddelde provincies) * 100%
  Geeft afwijking van het PZH-tarief ten opzichte van het gemiddelde van alle provincies

De uitkomsten zijn in lijn met wat eerder in de Kadernota 2017 aan lange termijn ontwikkelingen is gepresenteerd.

Oorzaken van bovenstaande ontwikkelingen liggen in diverse politieke keuzes afgelopen jaren.
In de provinciale collegeakkoorden van 2007 en 2011 zijn omvangrijke investeringsimpulsen afgesproken op het gebied van mobiliteit. De komende jaren komen deze investeringen tot uitvoering. Voor de financiering hiervan moeten er nieuwe leningen worden aangetrokken. Dit heeft gevolgen voor de schuldquote en de solvabiliteit.
De impulsen zijn destijds structureel gedekt door bezuinigingen (o.a. op het ambtelijk apparaat) en verhoging van de opcenten (2007). De verhoging van de opcenten heeft ertoe geleid dat de provincie Zuid-Holland ten opzichte van andere provincies een relatief hoog opcententarief heeft.
Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat provincies met een aanzienlijk betere vermogenspositie dan Zuid-Holland in staat zijn hun opcententarief relatief laag te houden. De provincie Zuid-Holland heeft zich de afgelopen jaren ingespannen het opcententarief niet verder te laten stijgen. Zo is het tarief na 2009 niet meer verhoogd (ook niet met een inflatiecorrectie) en is het tarief zelfs tweemaal verlaagd door het huidige college.
De oplopende structurele lasten als gevolg van de impulsen waren eerder al voorzien. Dat het structurele saldo met ingang van 2024 toch in de ‘min’ schiet, komt door een aantal nadelige ontwikkelingen in het Provinciefonds de afgelopen jaren. Het betreft hier met name de effecten van een aantal generieke kortingen uit het regeerakkoord van 2012 (onder andere de effecten van de zogeheten ‘opschalingskorting’).

De uitkomsten van de kengetallen op dit moment geven een beeld van de toekomst maar geen zekerheid.
Wel is er een duidelijke indicatie dat de flexibiliteit (om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen) onder druk komt te staan. De onzekerheid richting toekomst zit voor een groot deel in ontwikkelingen waar de provincie zelf geen (of in zeer beperkte mate) invloed op uit kan oefenen, zoals economische / demografische ontwikkelingen en keuzes op de rijksbegroting die het Provinciefonds raken.
Daarnaast kan de provincie ook zelf invloed uitoefenen op het verloop van de financiële kengetallen. Dit kan bijvoorbeeld door ambities naar beneden bij te stellen of het temporiseren van ambities.
Zo nodig kan ook de algemene reserve worden ingezet om tekorten voor een bepaalde periode op te vangen.